maandag 9 maart 2020

Jong en Oud


Omar woont aan de overkant van de straat en staat met zijn fiets te wachten op moeder, zusjes en oma. Dat vertelt hij me als ik met de scoot en Russell even bij hem stop.
“Ik ben broer en broertje” vervolgt hij in zijn kinderlogica. Ik kijk naar de tuin waar inmiddels zijn zussen te zien zijn. De oudere zus ook met een fiets en een vrolijk lachend, klein zusje in de buggy. De oudere zus heeft haar aandacht op Russell die zich alle kroeltjes laat welgevallen.
“Dat zijn mijn zusjes, nou ja, mijn zus en mijn zusje.” Ik glimlach en vraag hoe oud zijn zusje is. “Ze is 0, maar wel al 10 maanden”. “Ze is schattig”, vul ik zijn trotse woorden aan. “Ja, en ik knuffel haar zo graag als ze die jas aan heeft”. Ik zie wat hij bedoelt, zo’n lekker warm, fluffy jasje.
“ Ze heet Kenza”, gaat hij verder. “Dat betekent ‘schatkist’.
“Mooi!” 
“En weet je wat toevallig is?”
“Nou?”
“Ik heet Omar en dat betekent ‘liefhebber van de Profeet’. En…. hij wacht even om de spanning op te voeren: “Mijn oom heet Mohammed!”
Hij kijkt me verwachtingsvol aan.
“Mooi!” ik hoor hoe ik in herhaling val. Ik snap 'm.
Moeder en oma komen ook naar buiten en de hele stoet vertrekt. “Dáhág” roept Omar met een grote glimlach.

Om half twee die middag staat het busje van Salders voor de deur. Ik had bedacht dat ik vandaag naar mijn moeder zou gaan. Ze heeft een nieuwe kamer binnen het verzorgingshuis en daar zou ze tot medio maart 2020 blijven om vervolgens weer te verhuizen naar een kamer op de begane grond.
In het busje zitten twee jonge mannen. De één achter het stuur en de ander op de stoel schuin achter hem. Allebei springen ze uit de taxibus. Terwijl de ene mijn scootmobiel in de bus begint te laden, begeleid de andere me met aanmoedigingen als: 'rustig aan', 'voorzichtig', 'lukt het?' de bus in. Het blijkt dat de jongen, die inmiddels de stoel voorin heeft ingeruild voor de tweede stoel op de rij – ik mag op de voorste –, in de leer is. Hij wil chauffeur op de deeltaxi worden. Hij gaat graag met mensen om, vertelt hij. Als hij zijn hele elevator pitch heeft afgerond vraagt de chauffeur hem naar zijn aankomende vakantie. En al gauw hebben beide jongens het over Bali en Thailand en de schoonheid van die steden. Midden in een spannend verhaal stoppen we bij het verzorgingshuis en springen de mannen uit de bus. Het verhaal zou voor mij een open eind hebben.

Ergens aan het eind van een lange gang op de 3e etage, vind ik kamer 138. Ik druk op het belletje en duw de deurklink naar beneden. Ik rijd een klein halletje in en zie links de woonkamer en recht voor me de slaapkamer met een netjes opgemaakt bed. Op mijn “hoi mam” komt geen reactie. Niet een schor “hallo”, typerend voor mijn moeder, omdat ze meestal aan het dutten is in haar stoel.
Op zo’n moment is niet de eerste gedachte bijvoorbeeld: Zou ze beneden zijn of is ze meegenomen voor een wandeling? Nee, de eerste gedachte is: Ze zal toch niet dood ergens liggen?
Omdat het zo klein is kan ik met wat overhangen vanuit mijn scoot de badkamerdeur open doen. Leeg. De kamer en slaapkamer zijn zo klein dat een rondgaande blik ook bevestigt dat ze hier niet is.
In de verte hoor ik Wim Sonnevelt over het tuinpad van zijn vader zingen. Ik volg het geluid en realiseer me dat het uit het restaurant beneden blijkt te komen. 

Nu ik weet dat ze nog in leven moet zijn, lijkt het me logisch dat ze wellicht naar Sonnevelt aan het luisteren is. De lift brengt me één verdieping naar beneden en door het glazen raam zie ik haar zitten aan één van de tafels. Een oud vrouwtje van bijna 88, krulletjes in haar nek en een strakke uitdrukking op haar gezicht. Met haar rug naar de televisie, een puzzelboekje met woordzoekers voor haar. De pen er schuin bovenop. 

Al ziet ze me niet heel regelmatig, haar ogen veranderen van de strakke blik naar een blik van herkenning. “Ha mam”, zeg ik. Dat om eventuele twijfels aan haar kant weg te nemen. “Ha José!”
En dan vertelt ze gelijk hoe irritant ze de TV vindt die veel te hard staat. Ik kijk om en glimlach. Rond de tafel voor de TV zitten vijf wit-harige dames. Slechts één ervan kijkt naar de TV, de rest is in slaap gevallen.

We kletsen wat over het weer, haar nieuwe kamer. En weer over de TV, het weer en haar nieuwe kamer. Met de aanvulling dat ze geen idee heeft hoe ze die weer moet terugvinden. Ik stel haar gerust dat er iemand met haar meeloopt. Dat het goed komt. 

Na een poosje moet ze even naar het toilet. Met haar rollator schuifelt ze naar de gang.
Een vrouw verderop – niet van het slapende groepje – roept me toe: “Is dat je moeder?” Ik beaam dat. Dan is haar aandacht alweer bij de vrouw van de verzorging die met een dienblad met advocaatjes met slagroom aan komt lopen.
Er zit nog een vrouw die kreunt en hoest. Ik vraag haar of het allemaal gaat. Laconiek zegt ze: “Mijn andere been moet er ook af.” Ik kijk vluchtig naar haar benen, die er beiden nog zijn. En dan realiseer ik me dat er ook niet-demente mensen wonen, die gewoon humor hebben. 

Na een poosje verschijnt mijn moeder weer in beeld met de rollator en ploft op de stoel. We praten nog wat, over de TV, het weer en haar kamer. En nogmaals stel ik haar gerust dat het goed komt, dat ze haar kamer terug gaat vinden met hulp.
Na een uurtje neem ik afscheid. “Het busje komt me zo weer ophalen” vertel ik haar.
“Dan ga ik nog wat puzzelen” en ze pakt de pen op.
En al weet ik dat ze die lettertjes al een poosje niet meer kan lezen zeg ik: “Ja, goed plan.”


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.

Twee kanten van dezelfde medaille

De ochtend vult zich met wat huishoudelijke bezigheden binnen. Buiten met felle regenbuien en gedonder in de verte. Als ik de afwasmachi...