zondag 22 maart 2020

Onwerkelijke werkelijkheid


Hebben jullie dat nou ook?
Dat je wakker wordt in de ochtend, de zon piept door de spleetjes van de luxaflex en de merel zingt een prachtige ochtend serenade. En dat er dan, op zo’n moment, helemaal niks aan de hand lijkt te zijn?

Russell rekt zich uit, Indy laat een mauwtje horen. Dat gebeurt gewoon elke ochtend, al jaren. Dan hebben ze in de gaten dat ik wakker ben.
En terwijl ik zo naar de merel lig te luisteren, de dekens nog even hoog optrekkend, beginnen de gedachten weer het verhaal te vertellen en voltrekt zich de werkelijkheid van het leven. 

De nacht is zo heerlijk. In slapende toestand.
Dromen voeren me mee naar leuke gebeurtenissen. Zo had ik vannacht een date met een hele leuke man. We dansten en hadden plezier. Dronken wijn en hadden eindeloze gesprekken. Die is er dan niet meer als ik wakker word, maar de wereld zoals deze nu is, die is er weer. Verwarrend bijna.

Opstaan, douchen, aankleden, haar föhnen. Russell gaat nog even terug op zijn kleedje, nog wat sudderen. Zijn oogje gaat af en toe open om te zien of ik overstap op mijn rolkruk. Dat is het teken dat we naar beneden gaan.
Onwetend, Russell en Indy. Slechts alert op woorden en handelingen van mij die een bepaalde betekenis hebben. Naar buiten. Eten.

Ik haal het zeil van mijn scootmobiel en voel hoe de koude oostenwind gelijk door mijn jas heen wil. Russell doet een plasje tegen de bloembak, zoals altijd en ik rijd de straat op.
Het is stil, doodstil. De aandrijving van mijn scootmobiel is het enige geluid dat de stilte vult. Aan het eind van de straat krijgt de zon de ruimte om op me te schijnen. Heerlijk!

Op het plantsoen heeft een andere merel het gezang overgenomen. Begeleid door een duif die op willekeurige momenten een koertje laat horen. De wind zorgt voor tranen die langs mijn wangen biggelen. De knoppen aan de bomen, klaar om open te springen. Een paar narcissen in het gras. Een opvliegende ekster. De zon recht in mijn gezicht. 

En ondertussen vertelt het verhaal verder. Harder, als ik in de verte twee mensen dicht bij elkaar zie lopen. ‘Is dat nou wel handig?’ gaat er door mijn hoofd. Als een automatische reactie die sinds een week in mijn systeem is gedaald. 

Van de week heb ik mijn dochter even geknuffeld en mijn kleinzoons even heel dicht tegen me aangehouden. Het voelde bijna als een misdaad. Het voelde als stiekem. De kleintjes hebben geen idee. Ze bouwen nog geen herinneringen. En daarom is het zo heerlijk om naar ze te kijken, het pure, zorgeloze leven. 

De onwerkelijk voelende werkelijkheid. Ik dein er wat in mee. De afgelopen dagen heb ik een paar fases doorlopen. Eerst heel angstig, blijvend op zoek naar informatie. Maar er was geen eenduidigheid, het ene bericht gaf me rust, een ander bericht zorgde weer voor angst. Wie weet hoe het verder gaat, hoe het afloopt, wanneer het stopt. Niemand! 

Door het kwijtraken van de controle viel ik automatisch in een volgende fase. Dan kan het niet meer anders dan overgeven aan hoe het is. Dat gebeurde gewoon.
En vervolgens kom ik nu een beetje in een actie modus. Via social media heb ik een groep gevonden waarmee ik me heb verbonden. Om met heel veel mensen Liefde en Heling te verspreiden over de wereld. En het voelt fijn om op die manier ‘iets’ te betekenen. 

Het verlies van controle over toekomstplannen. Het maakt dat het enige moment van ‘weten’ in het NU ligt. Kijken naar de natuur, die is écht. Naar Russell en Indy, die gewoon hun ding doen.
En ik, schrijven, want daar word ik blij van.

maandag 9 maart 2020

Jong en Oud


Omar woont aan de overkant van de straat en staat met zijn fiets te wachten op moeder, zusjes en oma. Dat vertelt hij me als ik met de scoot en Russell even bij hem stop.
“Ik ben broer en broertje” vervolgt hij in zijn kinderlogica. Ik kijk naar de tuin waar inmiddels zijn zussen te zien zijn. De oudere zus ook met een fiets en een vrolijk lachend, klein zusje in de buggy. De oudere zus heeft haar aandacht op Russell die zich alle kroeltjes laat welgevallen.
“Dat zijn mijn zusjes, nou ja, mijn zus en mijn zusje.” Ik glimlach en vraag hoe oud zijn zusje is. “Ze is 0, maar wel al 10 maanden”. “Ze is schattig”, vul ik zijn trotse woorden aan. “Ja, en ik knuffel haar zo graag als ze die jas aan heeft”. Ik zie wat hij bedoelt, zo’n lekker warm, fluffy jasje.
“ Ze heet Kenza”, gaat hij verder. “Dat betekent ‘schatkist’.
“Mooi!” 
“En weet je wat toevallig is?”
“Nou?”
“Ik heet Omar en dat betekent ‘liefhebber van de Profeet’. En…. hij wacht even om de spanning op te voeren: “Mijn oom heet Mohammed!”
Hij kijkt me verwachtingsvol aan.
“Mooi!” ik hoor hoe ik in herhaling val. Ik snap 'm.
Moeder en oma komen ook naar buiten en de hele stoet vertrekt. “Dáhág” roept Omar met een grote glimlach.

Om half twee die middag staat het busje van Salders voor de deur. Ik had bedacht dat ik vandaag naar mijn moeder zou gaan. Ze heeft een nieuwe kamer binnen het verzorgingshuis en daar zou ze tot medio maart 2020 blijven om vervolgens weer te verhuizen naar een kamer op de begane grond.
In het busje zitten twee jonge mannen. De één achter het stuur en de ander op de stoel schuin achter hem. Allebei springen ze uit de taxibus. Terwijl de ene mijn scootmobiel in de bus begint te laden, begeleid de andere me met aanmoedigingen als: 'rustig aan', 'voorzichtig', 'lukt het?' de bus in. Het blijkt dat de jongen, die inmiddels de stoel voorin heeft ingeruild voor de tweede stoel op de rij – ik mag op de voorste –, in de leer is. Hij wil chauffeur op de deeltaxi worden. Hij gaat graag met mensen om, vertelt hij. Als hij zijn hele elevator pitch heeft afgerond vraagt de chauffeur hem naar zijn aankomende vakantie. En al gauw hebben beide jongens het over Bali en Thailand en de schoonheid van die steden. Midden in een spannend verhaal stoppen we bij het verzorgingshuis en springen de mannen uit de bus. Het verhaal zou voor mij een open eind hebben.

Ergens aan het eind van een lange gang op de 3e etage, vind ik kamer 138. Ik druk op het belletje en duw de deurklink naar beneden. Ik rijd een klein halletje in en zie links de woonkamer en recht voor me de slaapkamer met een netjes opgemaakt bed. Op mijn “hoi mam” komt geen reactie. Niet een schor “hallo”, typerend voor mijn moeder, omdat ze meestal aan het dutten is in haar stoel.
Op zo’n moment is niet de eerste gedachte bijvoorbeeld: Zou ze beneden zijn of is ze meegenomen voor een wandeling? Nee, de eerste gedachte is: Ze zal toch niet dood ergens liggen?
Omdat het zo klein is kan ik met wat overhangen vanuit mijn scoot de badkamerdeur open doen. Leeg. De kamer en slaapkamer zijn zo klein dat een rondgaande blik ook bevestigt dat ze hier niet is.
In de verte hoor ik Wim Sonnevelt over het tuinpad van zijn vader zingen. Ik volg het geluid en realiseer me dat het uit het restaurant beneden blijkt te komen. 

Nu ik weet dat ze nog in leven moet zijn, lijkt het me logisch dat ze wellicht naar Sonnevelt aan het luisteren is. De lift brengt me één verdieping naar beneden en door het glazen raam zie ik haar zitten aan één van de tafels. Een oud vrouwtje van bijna 88, krulletjes in haar nek en een strakke uitdrukking op haar gezicht. Met haar rug naar de televisie, een puzzelboekje met woordzoekers voor haar. De pen er schuin bovenop. 

Al ziet ze me niet heel regelmatig, haar ogen veranderen van de strakke blik naar een blik van herkenning. “Ha mam”, zeg ik. Dat om eventuele twijfels aan haar kant weg te nemen. “Ha José!”
En dan vertelt ze gelijk hoe irritant ze de TV vindt die veel te hard staat. Ik kijk om en glimlach. Rond de tafel voor de TV zitten vijf wit-harige dames. Slechts één ervan kijkt naar de TV, de rest is in slaap gevallen.

We kletsen wat over het weer, haar nieuwe kamer. En weer over de TV, het weer en haar nieuwe kamer. Met de aanvulling dat ze geen idee heeft hoe ze die weer moet terugvinden. Ik stel haar gerust dat er iemand met haar meeloopt. Dat het goed komt. 

Na een poosje moet ze even naar het toilet. Met haar rollator schuifelt ze naar de gang.
Een vrouw verderop – niet van het slapende groepje – roept me toe: “Is dat je moeder?” Ik beaam dat. Dan is haar aandacht alweer bij de vrouw van de verzorging die met een dienblad met advocaatjes met slagroom aan komt lopen.
Er zit nog een vrouw die kreunt en hoest. Ik vraag haar of het allemaal gaat. Laconiek zegt ze: “Mijn andere been moet er ook af.” Ik kijk vluchtig naar haar benen, die er beiden nog zijn. En dan realiseer ik me dat er ook niet-demente mensen wonen, die gewoon humor hebben. 

Na een poosje verschijnt mijn moeder weer in beeld met de rollator en ploft op de stoel. We praten nog wat, over de TV, het weer en haar kamer. En nogmaals stel ik haar gerust dat het goed komt, dat ze haar kamer terug gaat vinden met hulp.
Na een uurtje neem ik afscheid. “Het busje komt me zo weer ophalen” vertel ik haar.
“Dan ga ik nog wat puzzelen” en ze pakt de pen op.
En al weet ik dat ze die lettertjes al een poosje niet meer kan lezen zeg ik: “Ja, goed plan.”


zondag 8 maart 2020

Afwassen



Vanmorgen, bij het uitruimen van de afwasmachine, was er weer het één en ander niet schoon. Ik besloot een reinigingstablet te gebruiken waarbij er een lege machine draait. De overige afwas en de niet schoon geworden schaaltjes stonden op het aanrecht en ik besloot ouderwets ‘met de hand’ af te wassen. 

Ik vulde de gootsteen met warm water en sop en liet er alvast wat van de vaat inzakken. Terwijl ik staarde naar de zich vullende gootsteen en de bijkomende sopbellen dwaalden mijn gedachten naar lang geleden.

Jan van Galenstraat 311 in Amsterdam. De drukkerij van mijn vader met daaraan vast ons woonhuis. Boven ons nog een paar verdiepingen zodat het in feite een flat was. Dat heb ik eigenlijk nooit zo ervaren, grappig.
Op foto’s uit het oude stadsarchief staat het pand meerdere keren afgebeeld. Sinds de drukkerij in 1978 verdween en wij naar Almere verhuisden, hebben er diverse eigenaren in gewoond. De laatste, de juwelier, is nu ook weg en staat het pand weer te huur.

Het huis was langgerekt met een binnentuintje. Het was betegeld en aan de zijkant een heel klein – 3 tegels groot – tuintje. Dat was van mij. Ik had er wat violen staan en er waren een paar plekjes waar diep onder de grond een paar dode hamsters lagen. 

De keuken was lang en smal en juist naar die plek dwaalden mijn gedachten. Het afwassen in de avond was een gezamenlijk gebeuren. We waren met z’n drietjes. De taakverdeling: Afwassen, Afdrogen, Opruimen. En dat was niet willekeurig, dat was geen keus. Aan de binnenkant van de ingebouwde groen geverfde kast hing een weekschema. Daarop was te zien wat je taak die dag was. 

Aan het afwassen zaten leuke en minder leuke kanten. Het bloedhete sop was een minder leuke kant. “Dan gaan de glazen mooi glanzen”, verklaarde mijn moeder. Maar die eerste minuten waren hels. Zoals je een net gekookt ei probeert te pellen, zo pakte ik ook de glazen uit het sop. We hadden een ruim afdruiprek en als de broer die moest afdrogen een beetje door pakte was er steeds ruimte zat om de afgewassen spullen neer te zetten. Tot…. er nog een vuiltje zat op een schaaltje of kopje. Dán werd het serviesstuk met een harde plons in het sop teruggegooid. “Niet schoon!” 

Op een bepaald moment, ging ik met mijn hand door het inmiddels afgekoelde sop en tot mijn vreugde was er dan niks meer te vinden. “De pannen nog”, kwam mijn moeder dan. En de al aangekoekte pannen moesten dan, met een flinke lading nieuw heet water, in die lege bak. Grote pannen, want we waren met z’n vijven. De andijvieblaadjes aan mijn handen, de vergeten aardappel in het sop of de vettige smurrie van de juskom vormden een afsluiting van het afwassen. 

Afdrogen vond ik gewoon veel werk. En zeker als de theedoek op een bepaald moment zo’n nattige lap werd die amper nog droogde had ik het eigenlijk wel gehad. Maar stoppen was geen optie.
En dan het opruimen. Alles werd door de afdroger op de buffetkast gezet, op en door elkaar. Sommige dingen moesten onderin die buffetkast, maar door de smalle ruimte, gevuld met mijn broers en als supervisor mijn moeder, die ondertussen ook met van alles bezig was, was bukken om de schaaltjes onderin de kast te krijgen een hele toer.

Vanmorgen zat ik op mijn zadelkruk, alleen in de keuken. De herinneringen maakte het druk. Maar, het afwaswater was niet gloeiend heet. En de afwas staat nu uit te lekken op het aanrecht.
Eerst even schrijven :-)


Twee kanten van dezelfde medaille

De ochtend vult zich met wat huishoudelijke bezigheden binnen. Buiten met felle regenbuien en gedonder in de verte. Als ik de afwasmachi...