maandag 4 mei 2020

Twee kanten van dezelfde medaille


De ochtend vult zich met wat huishoudelijke bezigheden binnen. Buiten met felle regenbuien en gedonder in de verte. Als ik de afwasmachine dichtklap en aanzet breekt opeens de zon door. Ik krijg gelijk zin om naar buiten te gaan en besluit in de stad wat nieuwe canvasdoeken te gaan kopen. De accu van de scootmobiel is vol, dus met een lekker vaartje rijd ik het fietspad op.


Links staan seringenbomen in volle bloei. Een zweem van de zoete geur, vanuit de dieppaarse bloemen, komt over het fietspad. Even sluit ik mijn ogen om de geur helemaal te beleven.
Langs het water, over de hoge brug en dan kom ik bij het zwanenstrandje aan. Voorheen was dit een aangelegd strandje voor mensen, maar twee jaar geleden hebben de zwanen het overgenomen. Hun vreedzame en sierlijke uiterlijk verbergt een agressief en tiranniek gedrag en daarmee was de overname snel gedaan. Al gauw begonnen de zwanen te broeden in de buurt van het strandje en geen mens durfde meer een stap te zetten op hun ooit zo lekkere zonplekje.


Toch, toen de gemeente de vraag stelde of de zwanen verwijderd moesten worden of dat dit een mooie plek voor ze was, werd de tweede optie omarmd. En sindsdien is het een plek waar een hele groep prachtige zwanen te bewonderen is. Langzaam rijd ik langs de imponerende dieren. Als kind was ik al geboeid door zwanen. En nog, als ik het geluid van hun klappende vleugels hoor, kijk ik omhoog en volg ze tot ze uit het zicht verdwenen zijn.

Het begin van het winkelcentrum is het oude gedeelte. In de tachtiger jaren was dit hét winkelgebied van de stad. In de veertig jaar daarna is het uitgebreid. Dit oude, knusse gedeelte vormt een enorm contrast met het later bijgebouwde winkelgebied met z’n grote pleinen en enorme gebouwen. De wind heeft er vrij spel en zoekt zijn weg door het doolhof van brede straten met aan weerszijden tientallen winkels.


Het oude gedeelte herbergt vooral Afrikaanse en Aziatische eettentjes. Kruidige geuren stromen naar buiten. Ze zijn zo klein dat de meeste mensen het eten afhalen omdat de twee tafels die er staan, bezet zijn. Eigenlijk ben ik op dat moment nog niet verbaasd dat deze horeca nog open is. Dat besef heb ik later pas. Maar er ontbreekt elke zin om daar verder over na te denken.
Er staan mensen voor de deuren met elkaar te praten. Ik zie hoe sommigen nog zijn blijven hangen in de elleboogstoot en een vrolijke uitdrukking op hun gezicht. Ik glimlach. Fijn om mensen te zien die de hartelijkheid nog hebben behouden.


Veel mensen kijken boos de laatste weken. Of geconcentreerd. Ik weet het niet. Op mijn groet vergezeld van een warme glimlach, komt vaak geen reactie. Even uit hun fysieke lockdown, mentaal, emotioneel en geestelijk nog helemaal locked. Maar ik geef ze toch wat mee.
Als ik rechtsaf sla kom ik in een gedeelte met een hele andere sfeer. Andere winkels. Een printershop, juwelier, bloemenwinkel, lingeriewinkel en een winkel voor mobiele telefonie. Bij het zebrapad dat volgt, zie ik de mensen even schikken. Om zich heen kijken. Hebben we anderhalve meter? Sommigen doen een stapje opzij of naar achteren.

Aan de andere kant van de weg voelt de sfeer opeens grimmiger. Eigenlijk roept alles in mij om rechtsomkeert te maken. Weg! Toch wil een ander deel in mij dit eens ervaren. Wat gebeurt er nou allemaal. Ik heb het allemaal gelezen en gehoord, maar ervaren is weer wat anders.
‘Ga maar ervaren’, zegt een stemmetje. En ik rijd een gebied in waar mensen in rijen voor de winkels staan te wachten. In blauw geklede mannen met ‘beveiliging’ en ‘handhaving’ op hun rug staan overal. Dranghekken. Rode linten. Ik kijk naar de mensen. Ook hier die gespannen blik. Mensen met mondkapjes. Boven het mondkapje verschrikte ogen waar angst in is te lezen.
De winkel waar ik mijn canvasdoeken had willen kopen is onbereikbaar. Een lange rij mensen staat te wachten tot ze op afroep, naar binnen mogen. Daar heb ik geen zin in.


Dus verder langs de dranghekken, om éénrichtingsverkeer aan te kunnen houden. Een man met een mondkapje komt me als spookvoetganger tegemoet. Hij wordt aangeschoten door een beveiliger. “Meneer, waar gaat u heen?” De man, zichtbaar geschrokken van de toon die in de stem van de beveiliger lag, kijkt om zich heen. Het blijkt een man die geen nederlands spreekt. Het tafereel is bijna komisch om te aanschouwen. Met een duw tegen de schouder brengt de streng kijkende beveiliger de man weer in het gareel. Vervolgens voegt hij zich weer bij het groepje handhavers dat bij elkaar staat. Mijn ‘nou jaaa’ dat voortkomt uit de manier waarop de man behandeld werd, klinkt hard door de opvallende stilte die er, ondanks de vele mensen, is.

Het stemmetje “weg hier!” neemt de overhand. En ik ben het er volledig mee eens. Deze sfeer, deze machtsuitoefening, ik heb genoeg gezien en ervaren. Het is wat te druk om de snelheid van mijn scootmobiel wat op te voeren, dus ik ben nog een paar keer getuige van onwezenlijke situaties. Zoals op de markt waar ik langs rijd. Een man, met een aantal witte tasjes in zijn handen, vraagt aan een vrouw: “Staat u ook n de rij?” Om goed te kijken hoe de situatie is, stop ik. “Ja”, bevestigt de vrouw kort. Ze doet, om haar woord kracht bij te zetten een klein stapje naar voren. Mijn ogen dwalen over de rij die wat lastig is te volgen omdat er steeds een heel eind tussen de wachtenden is. En uiteindelijk zie ik dat deze rij leidt naar de viskraam, zo’n twintig meter verderop.

Er komt in me op dat ik naar een slechte film aan het kijken ben. Zo onwerkelijk allemaal. Er zijn momenten dat ik me mee laat slepen in de film. Op de manier hoe ik er bij een mooi film op televisie een doos tissues bij moet pakken. Maar meestal is het me duidelijk dat ik niet mee hoef te spelen in deze voorstelling. Me realiserend dat ik toeschouwer ben. Richtend op wat ik wel wil in plaats van wat ik allemaal niet wil. Focussend op schoonheid, liefde, vrede, vriendelijkheid. Toch lijkt dat, in deze situatie, niet de makkelijkste opgave.

Het is genoeg, besluit ik nogmaals.
Met een grote boog rijd ik terug naar de straat met dranghekken. De handhaver, die eerder de spookvoetganger in het gareel duwde, houdt me, met zijn strenge blik, in de gaten. Ik kijk hem recht aan. Het voelt als stil verzet. Dan wendt hij zijn blik af. Mooi zo!

Het zebrapad met wederom de schikkende mensen, het stukje winkelstraat zonder dranghekken en het oude gedeelte met de eettentjes laat ik achter me. Naar de zwanen, de seringen. Mijn normaal.
Een diepe zucht ontsnapt me. Een zucht om de energie van het afgelopen half uur te verdrijven. Maar dat lukt niet. De film is te veel binnengekomen. Ik voel verdriet. De film van het afgelopen half uur breidt zich uit met eerdere afleveringen die ik de afgelopen weken heb bekeken. Het, toch wel naïeve wereldbeeld, werd totaal op z’n kop gezet. Mijn wereld, gevuld met liefdevolle, behulpzame, mooie mensen laat opeens zien dat er ook mensen zijn die liefdeloos, corrupt en slecht zijn. Twee kanten van dezelfde medaille. Ik houd van de kant waar ik in vertoef, de lichte kant. Met lieve, gezellige en eerlijke mensen om me heen.


Er komt machteloosheid. Irritatie. Boosheid. Naast de zwanenfamilie doorleef ik de gevoelens die opkomen. Een vrouw met wapperende blonde haren rijdt langs. Ze geeft me een warme glimlach. En die glimlach voel ik, diep in mij. Dat teken van verbondenheid zorgt er weer voor dat ik besef dat vrijheid in mij is. Dat die niet van de buitenwereld af kan komen. Die is er al. Ik ben vrij!
Dag lieve, mooie zwanen! Ik trek aan de hendel aan het stuur en de scootmobiel komt weer in beweging. De zon zorgt voor prachtige glinsteringen op het meer. Het speeltuintje is gevuld met lachende kinderen die onbezorgd aan het spelen zijn. Uiteindelijk is daar de fietsbrug met de geurende seringen.

Thuis tref ik een blije hond, die achter het raam van de voordeur blaffend heen en weer springt. Achter deze deur is mijn fijne, veilige wereld.

De film ratelt door, de aarde blijft mooi. Hoe zaadjes ontkiemen, hoe alle bomen en bloemen weer tot leven zijn gekomen. De dieren die hun ding doen, omdat het lente is. De natuur die zich niets aantrekt van de hele toestand die de wereld creëert. Ze bewegen mee zoals de bladeren van de bomen meebewegen met de wind.



zondag 22 maart 2020

Onwerkelijke werkelijkheid


Hebben jullie dat nou ook?
Dat je wakker wordt in de ochtend, de zon piept door de spleetjes van de luxaflex en de merel zingt een prachtige ochtend serenade. En dat er dan, op zo’n moment, helemaal niks aan de hand lijkt te zijn?

Russell rekt zich uit, Indy laat een mauwtje horen. Dat gebeurt gewoon elke ochtend, al jaren. Dan hebben ze in de gaten dat ik wakker ben.
En terwijl ik zo naar de merel lig te luisteren, de dekens nog even hoog optrekkend, beginnen de gedachten weer het verhaal te vertellen en voltrekt zich de werkelijkheid van het leven. 

De nacht is zo heerlijk. In slapende toestand.
Dromen voeren me mee naar leuke gebeurtenissen. Zo had ik vannacht een date met een hele leuke man. We dansten en hadden plezier. Dronken wijn en hadden eindeloze gesprekken. Die is er dan niet meer als ik wakker word, maar de wereld zoals deze nu is, die is er weer. Verwarrend bijna.

Opstaan, douchen, aankleden, haar föhnen. Russell gaat nog even terug op zijn kleedje, nog wat sudderen. Zijn oogje gaat af en toe open om te zien of ik overstap op mijn rolkruk. Dat is het teken dat we naar beneden gaan.
Onwetend, Russell en Indy. Slechts alert op woorden en handelingen van mij die een bepaalde betekenis hebben. Naar buiten. Eten.

Ik haal het zeil van mijn scootmobiel en voel hoe de koude oostenwind gelijk door mijn jas heen wil. Russell doet een plasje tegen de bloembak, zoals altijd en ik rijd de straat op.
Het is stil, doodstil. De aandrijving van mijn scootmobiel is het enige geluid dat de stilte vult. Aan het eind van de straat krijgt de zon de ruimte om op me te schijnen. Heerlijk!

Op het plantsoen heeft een andere merel het gezang overgenomen. Begeleid door een duif die op willekeurige momenten een koertje laat horen. De wind zorgt voor tranen die langs mijn wangen biggelen. De knoppen aan de bomen, klaar om open te springen. Een paar narcissen in het gras. Een opvliegende ekster. De zon recht in mijn gezicht. 

En ondertussen vertelt het verhaal verder. Harder, als ik in de verte twee mensen dicht bij elkaar zie lopen. ‘Is dat nou wel handig?’ gaat er door mijn hoofd. Als een automatische reactie die sinds een week in mijn systeem is gedaald. 

Van de week heb ik mijn dochter even geknuffeld en mijn kleinzoons even heel dicht tegen me aangehouden. Het voelde bijna als een misdaad. Het voelde als stiekem. De kleintjes hebben geen idee. Ze bouwen nog geen herinneringen. En daarom is het zo heerlijk om naar ze te kijken, het pure, zorgeloze leven. 

De onwerkelijk voelende werkelijkheid. Ik dein er wat in mee. De afgelopen dagen heb ik een paar fases doorlopen. Eerst heel angstig, blijvend op zoek naar informatie. Maar er was geen eenduidigheid, het ene bericht gaf me rust, een ander bericht zorgde weer voor angst. Wie weet hoe het verder gaat, hoe het afloopt, wanneer het stopt. Niemand! 

Door het kwijtraken van de controle viel ik automatisch in een volgende fase. Dan kan het niet meer anders dan overgeven aan hoe het is. Dat gebeurde gewoon.
En vervolgens kom ik nu een beetje in een actie modus. Via social media heb ik een groep gevonden waarmee ik me heb verbonden. Om met heel veel mensen Liefde en Heling te verspreiden over de wereld. En het voelt fijn om op die manier ‘iets’ te betekenen. 

Het verlies van controle over toekomstplannen. Het maakt dat het enige moment van ‘weten’ in het NU ligt. Kijken naar de natuur, die is écht. Naar Russell en Indy, die gewoon hun ding doen.
En ik, schrijven, want daar word ik blij van.

maandag 9 maart 2020

Jong en Oud


Omar woont aan de overkant van de straat en staat met zijn fiets te wachten op moeder, zusjes en oma. Dat vertelt hij me als ik met de scoot en Russell even bij hem stop.
“Ik ben broer en broertje” vervolgt hij in zijn kinderlogica. Ik kijk naar de tuin waar inmiddels zijn zussen te zien zijn. De oudere zus ook met een fiets en een vrolijk lachend, klein zusje in de buggy. De oudere zus heeft haar aandacht op Russell die zich alle kroeltjes laat welgevallen.
“Dat zijn mijn zusjes, nou ja, mijn zus en mijn zusje.” Ik glimlach en vraag hoe oud zijn zusje is. “Ze is 0, maar wel al 10 maanden”. “Ze is schattig”, vul ik zijn trotse woorden aan. “Ja, en ik knuffel haar zo graag als ze die jas aan heeft”. Ik zie wat hij bedoelt, zo’n lekker warm, fluffy jasje.
“ Ze heet Kenza”, gaat hij verder. “Dat betekent ‘schatkist’.
“Mooi!” 
“En weet je wat toevallig is?”
“Nou?”
“Ik heet Omar en dat betekent ‘liefhebber van de Profeet’. En…. hij wacht even om de spanning op te voeren: “Mijn oom heet Mohammed!”
Hij kijkt me verwachtingsvol aan.
“Mooi!” ik hoor hoe ik in herhaling val. Ik snap 'm.
Moeder en oma komen ook naar buiten en de hele stoet vertrekt. “Dáhág” roept Omar met een grote glimlach.

Om half twee die middag staat het busje van Salders voor de deur. Ik had bedacht dat ik vandaag naar mijn moeder zou gaan. Ze heeft een nieuwe kamer binnen het verzorgingshuis en daar zou ze tot medio maart 2020 blijven om vervolgens weer te verhuizen naar een kamer op de begane grond.
In het busje zitten twee jonge mannen. De één achter het stuur en de ander op de stoel schuin achter hem. Allebei springen ze uit de taxibus. Terwijl de ene mijn scootmobiel in de bus begint te laden, begeleid de andere me met aanmoedigingen als: 'rustig aan', 'voorzichtig', 'lukt het?' de bus in. Het blijkt dat de jongen, die inmiddels de stoel voorin heeft ingeruild voor de tweede stoel op de rij – ik mag op de voorste –, in de leer is. Hij wil chauffeur op de deeltaxi worden. Hij gaat graag met mensen om, vertelt hij. Als hij zijn hele elevator pitch heeft afgerond vraagt de chauffeur hem naar zijn aankomende vakantie. En al gauw hebben beide jongens het over Bali en Thailand en de schoonheid van die steden. Midden in een spannend verhaal stoppen we bij het verzorgingshuis en springen de mannen uit de bus. Het verhaal zou voor mij een open eind hebben.

Ergens aan het eind van een lange gang op de 3e etage, vind ik kamer 138. Ik druk op het belletje en duw de deurklink naar beneden. Ik rijd een klein halletje in en zie links de woonkamer en recht voor me de slaapkamer met een netjes opgemaakt bed. Op mijn “hoi mam” komt geen reactie. Niet een schor “hallo”, typerend voor mijn moeder, omdat ze meestal aan het dutten is in haar stoel.
Op zo’n moment is niet de eerste gedachte bijvoorbeeld: Zou ze beneden zijn of is ze meegenomen voor een wandeling? Nee, de eerste gedachte is: Ze zal toch niet dood ergens liggen?
Omdat het zo klein is kan ik met wat overhangen vanuit mijn scoot de badkamerdeur open doen. Leeg. De kamer en slaapkamer zijn zo klein dat een rondgaande blik ook bevestigt dat ze hier niet is.
In de verte hoor ik Wim Sonnevelt over het tuinpad van zijn vader zingen. Ik volg het geluid en realiseer me dat het uit het restaurant beneden blijkt te komen. 

Nu ik weet dat ze nog in leven moet zijn, lijkt het me logisch dat ze wellicht naar Sonnevelt aan het luisteren is. De lift brengt me één verdieping naar beneden en door het glazen raam zie ik haar zitten aan één van de tafels. Een oud vrouwtje van bijna 88, krulletjes in haar nek en een strakke uitdrukking op haar gezicht. Met haar rug naar de televisie, een puzzelboekje met woordzoekers voor haar. De pen er schuin bovenop. 

Al ziet ze me niet heel regelmatig, haar ogen veranderen van de strakke blik naar een blik van herkenning. “Ha mam”, zeg ik. Dat om eventuele twijfels aan haar kant weg te nemen. “Ha José!”
En dan vertelt ze gelijk hoe irritant ze de TV vindt die veel te hard staat. Ik kijk om en glimlach. Rond de tafel voor de TV zitten vijf wit-harige dames. Slechts één ervan kijkt naar de TV, de rest is in slaap gevallen.

We kletsen wat over het weer, haar nieuwe kamer. En weer over de TV, het weer en haar nieuwe kamer. Met de aanvulling dat ze geen idee heeft hoe ze die weer moet terugvinden. Ik stel haar gerust dat er iemand met haar meeloopt. Dat het goed komt. 

Na een poosje moet ze even naar het toilet. Met haar rollator schuifelt ze naar de gang.
Een vrouw verderop – niet van het slapende groepje – roept me toe: “Is dat je moeder?” Ik beaam dat. Dan is haar aandacht alweer bij de vrouw van de verzorging die met een dienblad met advocaatjes met slagroom aan komt lopen.
Er zit nog een vrouw die kreunt en hoest. Ik vraag haar of het allemaal gaat. Laconiek zegt ze: “Mijn andere been moet er ook af.” Ik kijk vluchtig naar haar benen, die er beiden nog zijn. En dan realiseer ik me dat er ook niet-demente mensen wonen, die gewoon humor hebben. 

Na een poosje verschijnt mijn moeder weer in beeld met de rollator en ploft op de stoel. We praten nog wat, over de TV, het weer en haar kamer. En nogmaals stel ik haar gerust dat het goed komt, dat ze haar kamer terug gaat vinden met hulp.
Na een uurtje neem ik afscheid. “Het busje komt me zo weer ophalen” vertel ik haar.
“Dan ga ik nog wat puzzelen” en ze pakt de pen op.
En al weet ik dat ze die lettertjes al een poosje niet meer kan lezen zeg ik: “Ja, goed plan.”


zondag 8 maart 2020

Afwassen



Vanmorgen, bij het uitruimen van de afwasmachine, was er weer het één en ander niet schoon. Ik besloot een reinigingstablet te gebruiken waarbij er een lege machine draait. De overige afwas en de niet schoon geworden schaaltjes stonden op het aanrecht en ik besloot ouderwets ‘met de hand’ af te wassen. 

Ik vulde de gootsteen met warm water en sop en liet er alvast wat van de vaat inzakken. Terwijl ik staarde naar de zich vullende gootsteen en de bijkomende sopbellen dwaalden mijn gedachten naar lang geleden.

Jan van Galenstraat 311 in Amsterdam. De drukkerij van mijn vader met daaraan vast ons woonhuis. Boven ons nog een paar verdiepingen zodat het in feite een flat was. Dat heb ik eigenlijk nooit zo ervaren, grappig.
Op foto’s uit het oude stadsarchief staat het pand meerdere keren afgebeeld. Sinds de drukkerij in 1978 verdween en wij naar Almere verhuisden, hebben er diverse eigenaren in gewoond. De laatste, de juwelier, is nu ook weg en staat het pand weer te huur.

Het huis was langgerekt met een binnentuintje. Het was betegeld en aan de zijkant een heel klein – 3 tegels groot – tuintje. Dat was van mij. Ik had er wat violen staan en er waren een paar plekjes waar diep onder de grond een paar dode hamsters lagen. 

De keuken was lang en smal en juist naar die plek dwaalden mijn gedachten. Het afwassen in de avond was een gezamenlijk gebeuren. We waren met z’n drietjes. De taakverdeling: Afwassen, Afdrogen, Opruimen. En dat was niet willekeurig, dat was geen keus. Aan de binnenkant van de ingebouwde groen geverfde kast hing een weekschema. Daarop was te zien wat je taak die dag was. 

Aan het afwassen zaten leuke en minder leuke kanten. Het bloedhete sop was een minder leuke kant. “Dan gaan de glazen mooi glanzen”, verklaarde mijn moeder. Maar die eerste minuten waren hels. Zoals je een net gekookt ei probeert te pellen, zo pakte ik ook de glazen uit het sop. We hadden een ruim afdruiprek en als de broer die moest afdrogen een beetje door pakte was er steeds ruimte zat om de afgewassen spullen neer te zetten. Tot…. er nog een vuiltje zat op een schaaltje of kopje. Dán werd het serviesstuk met een harde plons in het sop teruggegooid. “Niet schoon!” 

Op een bepaald moment, ging ik met mijn hand door het inmiddels afgekoelde sop en tot mijn vreugde was er dan niks meer te vinden. “De pannen nog”, kwam mijn moeder dan. En de al aangekoekte pannen moesten dan, met een flinke lading nieuw heet water, in die lege bak. Grote pannen, want we waren met z’n vijven. De andijvieblaadjes aan mijn handen, de vergeten aardappel in het sop of de vettige smurrie van de juskom vormden een afsluiting van het afwassen. 

Afdrogen vond ik gewoon veel werk. En zeker als de theedoek op een bepaald moment zo’n nattige lap werd die amper nog droogde had ik het eigenlijk wel gehad. Maar stoppen was geen optie.
En dan het opruimen. Alles werd door de afdroger op de buffetkast gezet, op en door elkaar. Sommige dingen moesten onderin die buffetkast, maar door de smalle ruimte, gevuld met mijn broers en als supervisor mijn moeder, die ondertussen ook met van alles bezig was, was bukken om de schaaltjes onderin de kast te krijgen een hele toer.

Vanmorgen zat ik op mijn zadelkruk, alleen in de keuken. De herinneringen maakte het druk. Maar, het afwaswater was niet gloeiend heet. En de afwas staat nu uit te lekken op het aanrecht.
Eerst even schrijven :-)


Twee kanten van dezelfde medaille

De ochtend vult zich met wat huishoudelijke bezigheden binnen. Buiten met felle regenbuien en gedonder in de verte. Als ik de afwasmachi...